De arbeidsongeschiktheidsuitkering
De rechthebbende in de uitkeringsverzekering voor
werknemers (voornamelijk de werknemer en de gecontroleerde
werkloze) heeft recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering :
- Indien hij door een ziekte of een ongeval niet langer in staat is te
werken en daardoor zijn beroepsinkomen of zijn werkloosheidsuitkering
verliest;
- Indien hij aan een aantal administratieve voorwaarden voldoet, zoals
een minimum aantal werkdagen (of daarmee gelijkgestelde dagen) volbracht
hebben gedurende een refertetijdvak en een minimumbedrag aan bijdragen
betaald hebben.
- Indien hij aan een aantal medische voorwaarden voldoet. Om als
arbeidsongeschikt te worden erkend, moet de gerechtigde bijvoorbeeld
alle activiteiten hebben stopgezet en moet er een oorzakelijk verband
bestaan tussen de stopzetting van de activiteit en het begin of de
vergering van de letsels. Bovendien moet zijn "vermogen tot verdienen",
door letsels en functionele stoornissen, met ten minste 66 % verminderd
zijn ten opzichte van het gewone beroep of de beroepsgroep waarin de
gewoonlijke activiteit kan worden ondergebracht.
De door het RIZIV beheerde uitkeringen, waarvan hieronder sprake is,
betreffen niet :
- de uitkeringen die worden uitbetaald in het raam van ziektes of ongevallen
die tijdens de uitoefening van het beroep zijn ontstaan. De uitkeringen
die worden toegekend aan de persoon die door een beroepsziekte of een
arbeidsongeval niet meer in staat is te werken, vallen immers onder
andere regelingen die door andere parastatalen worden beheerd: het Fonds
voor arbeidsongevallen en het Fonds voor beroepsziekten;
- de uitkeringen die worden uitbetaald in het raam van de hulp aan gehandicapten;
dat onderdeel wordt beheerd door het Bestuur van de Maatschappelijke
Integratie bij het Ministerie van Sociale Zaken;
- de ambtenaar. Laatstgenoemde geniet een bijzondere regeling die de
arbeidsongeschiktheid in termen van verlof regelt.
De uitkeringen die in geval van arbeidsongeschiktheid worden
uitbetaald, variëren naar gelang de gezinssituatie. De rechthebbende is
:
- Ofwel een werknemer "met persoon ten laste" :
- De partner van rechtswege of de feitelijke partner heeft geen
inkomen of een inkomen dat niet boven een bepaald grensbedrag ligt;
- Andere leden van zijn gezin (kind, bloed- en aanverwante tot in de
derde graad) voldoen aan dezelfde voorwaarden met betrekking tot het
inkomen en zijn financieel ten laste.
Wordt eveneens
beschouwd als een werknemer met persoon ten laste, de alleenstaande
gerechtigde die alimentatiegeld betaalt op grond van een rechterlijke
beslissing, een notariële akte of een onderhandse akte, neergelegd bij
de griffie van de rechtbank, in geval van een procedure tot
echtscheiding of scheiding van tafel en bed met onderlinge toestemming,
voor zover dat alimentatiegeld een bepaald bedrag vertegenwoordigt
- ofwel samenwonend: hij woont samen met zijn partner of met andere
leden van zijn gezin van wie het inkomen het toegestane grensbedrag
overschrijdt.
- ofwel alleenstaand: hij woont alleen of samen met personen die geen
enkel inkomen ontvangen zonder echter als personen ten laste te kunnen
worden beschouwd.
De arbeidsongeschiktheid bestaat uit twee tijdvakken, met name :
- Een tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid van twaalf maanden;
- Na een jaar van primaire arbeidsongeschiktheid, het tijdvak van invaliditeit.
Wanneer er geen wettelijk vermoeden van arbeidsongeschiktheid is
(bijvoorbeeld, een ziekenhuisopname), moet de arbeidsongschiktheid bij de
verzekeringsinstelling worden aangegeven door middel van een ingevuld,
gedateerd en ondertekend medisch getuigschrift waarin de ongeschiktheid
wordt gemotiveerd. De adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling
moet die ongeschiktheid vervolgens vaststellen en de duur ervan bepalen
(begin en einde). Hij kan de werknemer ook oproepen voor een medisch
onderzoek om de graad van die ongeschiktheid te evalueren.
De gerechtigde die zich in een staat van arbeidsongeschiktheid bevindt
en wiens toestand de hulp van een derde persoon nodig maakt, heeft eveneens recht
op een bijkomende uitkering om zijn verlies aan autonomie te compenseren.
Het gaat hier om een uitkering voor hulp van derden.
De
zelfstandigen
De zelfstandige, onderworpen aan het sociaal statuut van de
zelfstandigen, en de meehelpende echtgenoot, vrijwillig onderworpen aan de
sector van de uitkeringen, hebben onder bepaalde voorwaarden recht op de
tegemoetkomingen van de uitkeringsverzekering :
- ze moeten een wachttijd volbrengen (over het algemeen, zes maanden)
of ervan vrijgesteld zijn;
- ze moeten bijdragen betaald hebben of een totale vrijstelling hebben
gekregen;
- ze moeten als arbeidsongeschikt zijn erkend, met andere woorden,
omwille van letsels of functionele stoornissen, hun activiteiten als
zelfstandige hebben stopgezet. Gedurende het tijdvak van invaliditeit
moeten ze bovendien erkend zijn als ongeschikt om om het even welke
beroepsactiviteit uit te voeren, rekening houdende met hun opleiding,
hun gezondheidstoestand en hun conditie.
De zelfstandige moet, binnen 28 kalenderdagen na het begin van zijn
arbeidsongeschiktheid, een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid
opsturen naar de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling. De
adviserend geneesheer kan beslissen de betrokkene op te roepen om zijn
staat van arbeidsongeschiktheid te controleren.
In de regeling van de zelfstandigen kunnen drie tijdvakken van
arbeidsongeschiktheid worden onderscheiden:
- een niet-vergoed tijdvak van één maand;
- een vergoed tijdvak wegens primaire arbeidsongeschiktheid van elf
maanden gedurende hetwelk hij arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
ontvangt;
- na een jaar van primaire arbeidsongeschiktheid, het tijdvak van
invaliditeit gedurende hetwelk hij invaliditeitsuitkeringen ontvangt.
De zelfstandigen ontvangen geen percentage van hun gederfd loon, maar
een forfaitair bedrag dat afhankelijk is van hun gezinssituatie. Gedurende
het tijdvak van invaliditeit hangt het bedrag van de uitkeringen eveneens
af van het feit of de zelfstandige al dan niet zijn onderneming heeft
stopgezet.
De zelfstandige gerechtigde die zich in een staat van arbeidsongeschiktheid
bevindt en wiens toestand de hulp van derden noodzakelijk maakt, heeft eveneens recht
op een aanvullende uitkering om zijn verlies aan autonomie te compenseren.
Het gaat hier om de uitkering voor hulp van derden.
De primaire arbeidsongeschiktheid Het tijdvak
van primaire arbeidsongeschiktheid duurt maximum één jaar en begint op de
aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid. De rechthebbende ontvangt
gedurende de eerste dertig dagen van de primaire arbeidsongeschiktheid,
ten laste van zijn verzekeringsinstelling, 60 % van zijn loon (begrensd
tot een bepaald bedrag). De uitkeringen worden in principe niet toegekend
voor de dagen die worden gedekt door het gewaarborgd loon ten laste van de
werkgever. Vanaf de eenendertigste dag blijft de uitkering vastgesteld op
60 % voor werknemers met persoon ten laste en voor alleenstaande
werknemers. Voor samenwonenden wordt het percentage verminderd tot 55 %.
Voor werklozen mag het bedrag van de uitkeringen wegens primaire
arbeidsongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden niet hoger liggen
dan de werkloosheidsuitkering waarop ze recht zouden hebben indien ze zich
niet in een staat van arbeidsongeschiktheid hadden bevonden.
Het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid eindigt zodra de
rechthebbende zijn werk hervat. Indien hij echter binnen veertien dagen na
zijn werkhervatting opnieuw arbeidsongeschikt wordt, wordt het tijdvak van
primaire ongeschiktheid als ononderbroken beschouwd.
De invaliditeit Het tijdvak van invaliditeit
begint na een jaar van primaire arbeidsongeschiktheid. De invaliditeit
wordt vastgesteld door de Geneeskundige raad voor invaliditeit van het
RIZIV, op basis van een verslag dat door de adviserend geneesheer van de
verzekeringsinstelling is opgemaakt. Het einde van de invaliditeit wordt
vastgesteld door de adviserend geneesheer, de geneesheer-inspecteur of de
Geneeskundige raad voor invaliditeit.
Om het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen te bepalen, wordt
rekening gehouden met de gezinssituatie van de rechthebbenden. Een
gerechtigde met persoon ten laste heeft recht op een
uitkeringshoegrootheid, die is vastgesteld op 65 % van zijn loon (eveneens
begrensd op een bepaald bedrag). Voor de gerechtigden zonder gezinslast,
wordt de hoegrootheid van de invaliditeitsuitkering verminderd tot 53 % of
40 % van hetzelfde begrensde loon, naargelang zij de hoedanigheid van
alleenstaande of samenwonende bezitten.
Het maximum dagbedrag van de uitkeringen varieert naargelang de
gerechtigde wordt beschouwd als een werknemer met of zonder persoon ten
laste (dit bedrag verschilt eveneens naargelang de ongeschiktheid voor of
na 1.10.1974 is aangevangen).
Het minimum dagbedrag van de uitkeringen verschilt dan weer naargelang
de rechthebbende een regelmatig werknemer dan wel een niet-regelmatige
werknemer is. De regelmatige werknemer is een werknemer die gelijktijdig
aan de volgende voorwaarden voldoet :
- bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid sedert ten minste zes
maanden de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde hebben en ten minste
120 arbeidsdagen of daarmee gelijkgestelde dagen tellen (of 400 uren als
het om een deeltijds werknemer gaat), met uitsluiting van de dagen
(uren) onvrijwillige gecontroleerde werkloosheid;
- ten minste driekwart van de arbeids- of daarmee gelijkgestelde dagen
(of uren) gedurende het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begin van de
arbeidsongeschiktheid kunnen bewijzen;
- over het refertetijdvak een gemiddeld minimum dagloon (waarvan het
bedrag varieert naargelang van de leeftijd) doen blijken.
De invalide
werknemers die niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen, worden
niet-regelmatige werknemers genoemd
Het tijdvak van invaliditeit wordt niet onderbroken door een werkhervatting
van minder dan drie maanden en al evenmin door een tijdvak van moederschapsbescherming.
Gedurende de tijdvakken van arbeidsongeschiktheid mag de rechthebbende
niet werken, behalve wanneer hij toestemming van de adviserend geneesheer
heeft gekregen.
Hulp van derden De afhankelijkheid wordt
gemeten met behulp van scores die worden behaald voor zes activiteiten
(verwijzing naar de handleiding die voor de evaluatie van de graad van
zelfredzaamheid wordt gebruikt in de wetgeving betreffende de toekenning
van tegemoetkomingen aan de mindervaliden) :
1. zich verplaatsen; 2. eten en zelf maaltijden bereiden; 3.
zelf voor zijn persoonlijke hygiëne instaan en zich kleden; 4. zijn
woning onderhouden of huishoudelijke taken uitvoeren; 5. in staat zijn
te communiceren of sociale contacten te hebben; 6. in staat zijn
zonder toezicht te leven, zich bewust te zijn van het gevaar en in staat
zijn het gevaar te vermijden.
Voor elke activiteit kan een score van 0 tot 3 worden behaald :
0 = geen probleem; 1 = "beperkte moeilijkheden" 2 = "ernstige
moeilijkheden" 3 = "de betrokkene kan de activiteit niet alleen,
zonder de hulp van een derde, uitvoeren.
Wanneer een persoon 11 punten of meer behaalt voor de zes activiteiten,
heeft hij recht op een uitkering voor hulp van derden.
Deze uitkering is forfaitair.
Ze wordt vanaf de vierde maand van de arbeidsongeschiktheid toegekend,
evenals als aan de invalide gerechtigden met persoon ten laste.
De invaliden zonder persoon ten laste, voor wie de behoefte aan
andermans hulp wordt erkend, genieten de uitkering aan de hoegrootheid met
gezinslast.
Bron: Riziv
Situatie op: 04/2008
|