Interventies bij carpaal tunnel syndroom

Terug naar de homepage
Terug naar het info overzicht
Waarneming
Interventie
Waarschijnlijk effectief
Operatie
Orale corticosteroiden
Aanwijzingen voor effectiviteit
Polsspalk
Lokale corticosteroid injecties
Ultrageluid
Laser acupunctuur
Yoga
Aanwijzingen voor ineffectiviteit
Pyridoxine
Oefentherapie
Magneettherapie
Manuele therapie
Waarschijnlijk niet effectief
NSAID's
Niet effectief
Diuretica
Postoperatieve polsspalk
Samenvatting

De effectiviteit van operatieve behandeling bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004

 


Inleiding
De klachten van het carpaal tunnel, syndroom zoals tintelingen en gevoelloosheid, worden veroorzaakt door een beknelling van de nervus medianus. De beknelling kan worden opgeheven door een operatieve behandeling. Tijdens de operatie wordt het ligamentum carpi transversum doorgesneden, wat resulteert in een toename van de ruimte in de carpale tunnel en minder druk op de zenuw. In de praktijk worden verschillende operatietechnieken toegepast. Er is relatief veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit van een operatie. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van operatie bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op twee systematische reviews (Gerritsen et al., 2001 en Verdugo et al., 2003) en vijf toegevoegde gerandomiseerde studies (Ferdinand et al., 2002, Mackenzie et al., 2000, Wong et al., 2003 en MacDermid et al., 2003).
Bewijs
Conventionele operatie versus polsspalk: In vergelijking met het dragen van een spalk is een conventionele operatie effectiever op korte en lange termijn. Hier is matig bewijs (twee studies) voor gevonden. De operatie leidde tot grotere afname van pijn, paresthesieën en grotere verbetering van de knijpkracht en van de zenuwgeleiding gevonden.
Conventionele operatie versus nieuwe technieken: Het bewijs voor de effectiviteit van een kijkoperatie (endoscopie) ten opzichte van een conventionele operatie op korte is tegenstrijdig. Vijf studies, twee studies opgenomen in de systematische review van Gerritsen et al. (2001) en drie toegevoegde studies, vonden afname van pijn, gevoelloosheid, tintelingen en paresthesieën en toename van de knijpkracht bij een kijkoperatie in vergelijking met een conventionele operatie. Vijf studies, vier studies opgenomen in de systematische review van Gerritsen et al. (2001) en één toegevoegde studie, vonden geen verschil. Vier studies, opgenomen in de systematische review van Gerritsen et al. (2001), vonden dat mensen eerder naar het werk terugkeerden na een kijkoperatie ten opzichte van een conventionele operatie. Vier andere studies, drie opgenomen in de systematische review van Gerritsen et al. (2001) en één toegevoegde studie, vonden echter geen verschil.
Een zogenoemde korte incisie is niet effectiever dan een conventionele operatie. Het bewijs is beperkt. Er werd geen verschil gevonden in afname van gevoelloosheid, gevoeligheid van het litteken, tintelingen en geen verschil in toename van de knijpkracht en terugkeer naar het werk.
Bij een conventionele operatie onder echografie wordt met behulp van echografie de juiste plek gevonden voor het doorknippen van het ligament waarvoor een korte incisie wordt gemaakt. Eén studie onderzocht deze techniek. Een conventionele operatie onder echografie (één studie) en een ulnair L incisie (één studie) zijn even effectief op lange termijn als een conventionele operatie. Hier is ook beperkt bewijs voor. De afname van pijn, paresthesieën en gevoelloosheid en toename van de knijpkracht is gelijk. Op korte termijn is er beperkt bewijs (één studie) dat de conventionele operatie onder echografie effectiever is dan een conventionele operatie met betrekking tot de afname van de symptomen pijn, gevoeligheid van het litteken en toename van de knijpkracht, maar niet effectiever met betrekking tot de symptomen gevoelloosheid, paresthesieën en zenuwgeleiding.
Conventionele operatie met of zonder het doorsnijden van het omhulsel van de zenuw (neurolyse): Er is beperkt bewijs (één studie) dat het doorsnijden van het omhulsel van de zenuw bij een conventionele operatie geen invloed heeft op de effectiviteit op lange termijn. Er werd geen verschil gevonden in verbetering van de zenuwgeleiding, toename van de kracht van de m. abductor pollicis brevis en afname van de gevoelloosheid.
Conventionele operatie met of zonder losmaken van de zenuw van het omliggende weefsel: Er is sterk bewijs (drie studies) dat losmaken van de zenuw van het omliggende weefsel bij een conventionele operatie geen invloed heeft op de effectiviteit op zowel korte als lange termijn. Er werd geen verschil gevonden in afname van pijn, gevoelloosheid en geen verschil in verbetering van de knijpkracht en van de zenuwgeleiding gevonden.
Bijwerkingen
De studies rapporteerden bij mensen die een kijkoperatie hadden ondergaan; gedeeltelijke doorsnijding van oppervlakkige palmaire vaatboog; zenuw kneuzing; verstoring van de zenuwgeleiding van de ulnaire zenuw (meestal wel te herstellen); zwelling in de wond; tijdelijke gevoelloosheid aan de radiale zijde van de ringvinger; paresthesieën van de ulnaire zenuw; onvolledige wondgenezing; verhoogde gevoelloosheid in de vingertoppen; krachtsverlies verlaagde mobiliteit in de pols; onderhuidse zwelling en Südeckse dystrofie. De studies rapporteerden bij een conventionele operatie; pijnlijk hypertrofisch litteken; aanhoudende afscheiding van wondvocht; wondinfectie; wildgroei littekenweefsel (keloid); krachtsverlies en opgezwollen vingers als bijwerking.
Conclusie
Een conventionele operatie is waarschijnlijk effectiever op korte en lange termijn dan het dragen van een polsspalk bij het carpaal tunnel syndroom. De effectiviteit van een kijkoperatie ten opzichte van een conventionele operatie is onduidelijk. Er zijn aanwijzingen dat een conventionele operatie onder echografie effectiever is op korte termijn dan een conventionele operatie, op lange termijn is er echter geen verschil meer in effectiviteit. Ook zijn er aanwijzingen dat er geen verschil is in effectiviteit tussen een standaard incisie (conventionele operatie), een korte incisie, een ulnair L incisie en het losmaken van de zenuw van het omliggende weefsel als toegevoegde behandeling bij de conventionele operatie. Het doorsnijden van het omhulsel van de zenuw (neurolyse) als extra behandeling bij de conventionele operatie biedt geen meerwaarde bij het carpaal tunnel syndroom.
terug naar overzicht


De effectiviteit van orale medicatie bij carpaal tunnel syndroom: corticosteroïden
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Orale corticosteroïden, zoals prednisolon en prednison, worden vaak voorgeschreven bij het carpaal tunnel syndroom. Het carpaal tunnel syndroom wordt veroorzaakt door beknelling van de nervus medianus in de carpale tunnel. Een peesontsteking draagt mogelijk bij aan deze beknelling. Orale corticosteroïden werken ontsteking remmend. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van orale corticosteroïden bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op drie systematische reviews (Gerritsen et al., 2002, Marshall et al., 2002 en O'Conner et al., 2003).
Bewijs
Orale corticosteroïden versus placebo versus andere orale medicatie: De reviews van Gerritsen et al. (2002) en O'Conner et al. (2003) includeerden dezelfde twee studies. De eerste studie vergeleek inname van prednisolon gedurende vier weken met inname van een diureticum, een NSAID en placebo gedurende vier weken en vond na twee en vier weken een grotere afname van de pijn, gevoelloosheid, paresthesieën en slaapproblemen en een grotere toename van de knijpkracht bij het orale corticosteroïd preparaat in vergelijking met de placebo, de NSAID en het diureticum. De tweede studie vergeleek inname van prednison gedurende twee weken met inname van een placebo gedurende twee weken en vond afname van pijn, gevoelloosheid, paresthesieën en slaapproblemen en toename van de knijpkracht na twee weken bij prednisolon in vergelijking met placebo. Echter na vier en acht weken was dit verschil verdwenen. De review van O'Conner et al. (2003) includeerde een derde studie die inname van prednisolon gedurende tien dagen vergeleek met inname van een placebo gedurende tien dagen. De studie vond een grotere afname van pijn, gevoelloosheid, paresthesieën en slaapproblemen en een grotere toename van de knijpkracht bij de orale corticosteroïd in vergelijking met placebo na twee en acht weken.
Orale corticosteroïden versus lokale injectie met corticosteroïden: Marshall et al. (2002) includeerden één studie waarin orale corticosteroïden plus een placebo injectie werden vergeleken met lokale injectie van corticosteroïden plus een orale placebo. Na acht en twaalf weken nam met orale corticosteroïden de pijn, gevoelloosheid, paresthesieën en slaapproblemen minder af en de knijpkracht minder toe dan met lokale injectie van corticosteroïden.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is matig bewijs dat orale corticosteroïden gedurende de periode dat ze worden ingenomen effectief zijn op korte termijn. Er is echter tegenstrijdig bewijs dat het effect van de orale corticosteroïden aanhoudt, als de inname stopt. De effectiviteit op lange termijn is niet onderzocht. Er is beperkt bewijs dat orale corticosteroïden effectiever zijn op korte termijn dan NSAID's en diuretica. Orale corticosteroïden zijn ook minder effectief op korte termijn dan lokale injectie van corticosteroïden. Het bewijs is beperkt.
Bijwerkingen
De bijwerkingen van orale corticosteroïden kunnen ernstig zijn. Veel voorkomende bijwerkingen zijn misselijkheid, angst, acne, onregelmatige menstruatie, slapeloosheid, hoofdpijn en stemmingswisselingen. Ernstige bijwerkingen die kunnen voorkomen zijn maagzweer, psychose door gebruik van corticosteroïden, osteoporose en hormonale stoornissen (Canadian Pharmacists Association, 2000).
Conclusie
Orale corticosteroïden zijn gedurende de periode dat ze worden ingenomen waarschijnlijk effectief bij het carpaal tunnel syndroom. Het is onduidelijk of het effect aanhoudt als de inname stopt. Er zijn aanwijzingen dat orale corticosteroïden op korte termijn effectiever zijn dan NSAID's en diuretica. Er zijn ook aanwijzingen dat orale corticosteroïden op korte termijn minder effectief zijn dan lokale injectie van corticosteroïden.
terug naar overzicht

De effectiviteit van polsspalken bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Polsspalken worden op verschillende manieren toegepast. Zo kan de stand van de pols neutraal zijn of 20º in extensie. Ook de duur van het dragen van de polsspalk kan wisselen De polsspalk kan dag en nacht worden gedragen of alleen 's nachts. Flexie en extensie van de handen verhogen de druk op de zenuwen rondom het polsgewricht en worden daarom gezien als risicofactor voor het carpaal tunnel syndroom. De veronderstelling is dat immobilisatie van de pols met behulp van een polsspalk de druk op de zenuwen in de carpale tunnel reduceert, waardoor klachten zoals pijn, gevoelloosheid en tintelingen afnemen.
Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van polsspalken bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op drie systematische reviews (Feuerstein et al., 1999, O'Conner et al., 2003 en Verdugo et al., 2003).
Bewijs
Polsspalk versus geen behandeling: Eén studie opgenomen in de review van O'Conner et al. (2003), vergeleek een polsspalk met geen behandeling. De studie vond een afname van pijn (overdag en 's nachts), gevoelloosheid, tintelingen en slaapproblemen en een verbetering van de knijpkracht en van het functioneren van de hand na twee en vier weken in vergelijking met niet behandelen.
Neutrale polsspalk versus polsspalk in 20º extensie: De reviews van Feuerstein et al. (1999) en O'Conner et al. (2003) bevatten beiden dezelfde studie die een neutrale polsspalk vergeleek met een polsspalk in 20º extensie. De studie vond meer verbetering van de symptomen na twee weken met neutrale polsspalk dan met de polsspalk in 20º extensie.
Dag en nacht versus nacht: Eén studie in de review van O'Conner et al. (2003) die het dag en nacht dragen van de polsspalk vergeleek met alleen 's nachts dragen, vond na zes weken geen verschil in afname van pijn (overdag en 's nachts), gevoelloosheid, tintelingen en slaapproblemen en geen verschil in verbetering van de knijpkracht en van het functioneren van de hand.
Polsspalk versus yoga: Reviews van Gerritsen et al. (2002) en O'Conner et al. (2003) bevatten beide dezelfde studie die een standaard polsspalk vergelijkt met yoga oefeningen. De studie vond na acht weken dat de pijn minder afnam en de knijpkracht minder toenam bij het dragen van een polsspalk dan bij yoga. De studie vond echter geen verschil tussen beide behandelmethoden in afname van slaapproblemen of verbetering van zenuwgeleiding.
Polsspalk versus operatie: De review van Verdugo et al. (2003) bevatte twee studies. Deze studies vergeleken het dragen van een polsspalk gedurende respectievelijk één maand en zes weken, met een operatie. De studies vonden dat het dragen van een polsspalk minder effectief was dan een operatie. Er was minder afname van pijn (overdag en 's nachts), gevoelloosheid, tintelingen en slaapproblemen en een minder grote verbetering van de knijpkracht en van het functioneren van de hand ten opzichte van de operatie.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Beperkt bewijs is er dat polsspalken effectief zijn op korte termijn. Ook is er beperkt bewijs dat een neutrale polsspalk effectiever is dan een polsspalk in 20º extensie op korte termijn; dat er geen verschil is tussen het alleen 's nachts dan wel dag en nacht dragen van de polsspalk; en dat het dragen van een polsspalk minder effectief is op korte termijn dan yoga oefeningen. Er is matig bewijs dat polsspalken op korte termijn minder effectief zijn dan een operatie. Het effect op lange termijn is niet onderzocht.
Bijwerkingen
Eén van de studies rapporteerde dat vier van de drieëntachtig personen in de studie last hadden van paresthesieën na het dragen van de polsspalk.
Conclusie
Er zijn aanwijzingen dat polsspalken op korte termijn effectief zijn bij het carpaal tunnel syndroom, waarbij het dragen van een neutrale polsspalk waarschijnlijk effectiever is dan het dragen van een polsspalk in 20º extensie. Ook zijn er aanwijzingen dat de duur van het dragen van de polsspalk niet van belang is (dag en nacht of alleen 's nachts). Polsspalken zijn waarschijnlijk minder effectief dan een operatie. Ook zijn er aanwijzingen dat het dragen van een polsspalk minder effectief is dan yoga oefeningen.
terug naar overzicht

De effectiviteit van lokale injectie van corticosteroïden bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Het carpaal tunnel syndroom wordt veroorzaakt door beknelling van de nervus medianus in de carpale tunnel. Een peesontsteking draagt mogelijk bij aan deze beknelling. Corticosteroïden werken ontstekingsremmend en worden lokaal geïnjecteerd met het doel de ontsteking te reduceren. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van lokale injectie van corticosteroïden bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op één systematische review waarin vijf gerandomiseerde studies zijn opgenomen (Marshall et al., 2002) en één toegevoegde gerandomiseerde studie (O'Gradaigh et al., 2000).
Bewijs
Lokale injectie versus placebo: Eén studie in de systematische review vergeleek de effectiviteit van een lokale injectie met corticosteroïden met een placebo. De studie vond verbetering in ernst van de symptomen in vergelijking met placebo na één maand.
Lokale injectie versus systemische steroïden: Eén studie in de systematische review vergeleek lokale injecties met orale corticosteroïden. Er werd een grotere afname van pijn, gevoelloosheid, paresthesieën en slaapproblemen en een grotere toename van de knijpkracht gevonden na acht en twaalf weken bij lokale injecties met corticosteroïden dan bij orale corticosteroïden. Een andere studie in de systematische review vergeleek een lokale injectie met betamethason (in de carpale tunnel) plus een placebo injectie in de m. deltoideus met een lokale placebo injectie plus een injectie met betamethason in de m. deltoideus. Na één maand bleken lokale betamethason injecties effectiever dan systemisch toegediende betamethason.
Lokale injectie versus neon laser therapie: De systematische review concludeerde op basis van één studie, die lokale corticosteroid injecties met neon laser therapie vergeleek, dat lokale injecties effectiever waren op korte termijn dan neon laser therapie. Op de lange termijn was er geen verschil meer.
Lokale injectie versus orale NSAID's en neutrale polsspalk: Eén studie, opgenomen in de systematische review, vond na twee en acht weken geen verschil tussen lokale injecties van corticosteroïden en orale NSAID's plus neutrale polsspalk in afname van pijn, gevoelloosheid, slaapproblemen en tintelingen en in verbetering van de knijpkracht en van het functioneren van de hand.
Hoge dosis versus lage dosis: De toegevoegde studie, die hoge dosis en lage dosis injecties met corticosteroïden met elkaar vergeleek, vond geen verschil op zowel korte als lange termijn.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is beperkt bewijs dat injecties van corticosteroïden effectief zijn op korte termijn. Injecties van corticosteroïden zijn effectiever dan systemische steroïden op korte termijn, er is matig bewijs. Er is ook beperkt bewijs dat lokale injecties effectiever zijn dan neon laser op korte termijn. Dit verschil verdwijnt echter op lange termijn. Er is geen verschil tussen behandeling met lokale injecties en behandeling met orale NSAID's plus neutrale polsspalk op korte termijn, het bewijs is beperkt.
Bijwerkingen
Eén van de studies rapporteerde twee mensen die pijn hadden van de injectie. Ernstige bijwerkingen die bekend zijn bij lokale injectie zijn peesscheur en injectie van corticosteroïden in de middelste zenuw.
Conclusie
Er zijn aanwijzingen dat lokale injecties van corticosteroïden effectief zijn op korte termijn bij carpaal tunnel syndroom. Op korte termijn zijn lokale injecties waarschijnlijk effectiever dan systemische steroïden. Ook zijn er aanwijzingen dat lokale injecties effectiever zijn dan neon laser therapie maar niet effectiever dan orale NSAID's plus neutrale polsspalk.
terug naar overzicht

De effectiviteit van ultrageluid therapie bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Er wordt van uitgegaan dat ultrageluidgolven de bloedcirculatie en lokale stofwisseling stimuleren, waardoor weefsel makkelijker kan regenereren en ontstekingen, oedeem en pijn afnemen. Dit kan bijdragen aan het opheffen van de beknelling van de nervus medianus in de carpale tunnel, die het carpaal tunnel syndroom veroorzaakt. Het wetenschappelijk bewijs is gebaseerd op twee systematische reviews (Gerritsen et al., 2002 en O'Conner et al., 2003).
Bewijs
Ultrageluid therapie versus placebo: Beide reviews includeerden dezelfde twee studies waarin het effect van ultrageluid therapie is onderzocht ten opzichte van een placebo behandeling. De eerste studie vergeleek een behandeling van zeven weken met ultrageluid met een placebo behandeling en vond dat met ultrageluid therapie de pijn, paresthesieën en gevoelloosheid meer afnam en de zenuwgeleiding en knijpkracht meer verbeterde dan met de placebo behandeling. De metingen vonden plaats na twee en zeven weken en na zes maanden. De tweede studie vergeleek twee niveaus van intensiteit van ultrageluid, 0.8 W/cm2 en 1.5 W/cm2, met een placebo behandeling en vond geen verschil in afname van pijn, paresthesieën, slaapproblemen of verbetering van zenuwgeleiding na twintig dagen bij behandeling met Ultrageluid ten opzichte van placebo. Er was ook geen verschil tussen de behandelingen onderling.
Ultrageluid therapie versus andere behandelmethoden: Eén studie, opgenomen in beide systematische reviews, vergeleek ultrageluid therapie plus manipulatie en een polsspalk die 's nachts werd gedragen met ibuprofen en een polsspalk. De studie vond na negen weken geen verschil tussen de behandelmethoden in afname van gevoelloosheid en pijn en verbetering van functies van de hand en de zenuwgeleiding.
Verschillende niveaus van frequentie: Eén studie opgenomen in de systematische review van O'Conner et al. (2003) vergeleek twee niveaus van frequentie van ultrageluid. De studie vond geen verschil in afname van pijn, paresthesieën en gevoeligheid en verbetering van het functioneren van de hand.
Samengevat is de mate van bewijs: Het bewijs voor de effectiviteit van ultrageluid therapie op korte termijn is tegenstrijdig. Er is beperkt bewijs dat ultrageluid therapie op lange termijn effectief is. Er is beperkt bewijs dat er geen verschil is in effectiviteit op korte termijn tussen ultrageluid therapie plus manipulatie en een polsspalk die alleen 's nachts wordt gedragen en ibuprofen plus polsspalk. Ook de frequentie en intensiteit van ultrageluid lijken op basis van beperkt bewijs niet van invloed te zijn op de effectiviteit.
Bijwerkingen
Er zijn geen bijwerkingen van ultrageluid therapie gerapporteerd.
Conclusie
De effectiviteit van ultrageluid therapie bij het carpaal tunnel syndroom op korte termijn is onduidelijk, het bewijs is tegenstrijdig. Er zijn aanwijzingen dat ultrageluid therapie op lange termijn effectief is. Ook zijn er aanwijzingen dat de hoogte van de frequentie en de intensiteit van ultrageluid geen invloed heeft op de effectiviteit.
terug naar overzicht

De effectiviteit van laser acupunctuur bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Bij laser acupunctuur wordt er laser therapie toegepast op acupunctuurpunten. Volgens de theorie van acupunctuur circuleert lichaamsenergie via energiebanen, de zogenaamde meridianen, door het lichaam. In een gezonde situatie is de energie in de mens in evenwicht. Indien de natuurlijke balans van dit evenwicht verstoord raakt, spreekt men van een ziekte. Tijdens een behandeling worden de zogenoemde acupunctuurpunten op de meridianen gestimuleerd met behulp van laser therapie om zo de natuurlijke balans weer te herstellen. Laser therapie wordt gegeven met een lage intensiteit en de elektromagnetische energie kan processen op celniveau positief stimuleren. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van laser acupunctuur bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op twee systematische reviews (Gerritsen et al., 2002, O'Conner et al., 2003).
 
Bewijs
Eén studie, opgenomen in beide systematische reviews, vergeleek laser acupunctuur met een placebo behandeling. De studie vond een afname van de pijn gedurende de nacht tijdens een behandelperiode van drie weken met laser acupunctuur in vergelijking met de placebo behandeling. Er was geen verschil tussen beide groepen in afname van de activiteit gerelateerde pijn en in afname van paresthesieën.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is beperkt bewijs dat laser acupunctuur de pijn gedurende de nacht vermindert. De behandeling is echter niet effectief om activiteit gerelateerde pijn en paresthesieën te verminderen.
Bijwerkingen
Geen bijwerkingen gerapporteerd.
Conclusie
Er zijn aanwijzingen dat laser acupunctuur effectief is om op korte termijn de pijn gedurende de nacht te verminderen. Het bleek niet effectief te zijn voor andere symptomen van het carpaal tunnel syndroom.
terug naar overzicht

De effectiviteit van yoga bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
De klachten bij carpaal tunnel syndroom zoals pijn en gevoelloosheid worden veroorzaakt door beknelling van de nervus medianus in de carpale tunnel. De druk in de carpale tunnel neemt af en klachten als gevoelloosheid en pijn worden minder. Met yoga oefeningen, zoals rekoefeningen en oefeningen ter verbetering van de stand van de gewrichten stimuleren de doorbloeding. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van yoga bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op twee systematische reviews (Gerritsen et al., 2002, O'Conner et al., 2003).
Bewijs
Eén studie, opgenomen in beide systematische reviews, vergeleek yoga oefeningen ten opzichte van een neutrale polsspalk. De studie vond een grotere afname van pijn en toename van de knijpkracht na acht weken met yoga oefeningen dan met een polsspalk. De studie vond geen verschil tussen beide behandelmethoden in afname van slaapproblemen en verbetering van zenuwgeleiding.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is beperkt bewijs dat yoga oefeningen effectiever zijn dan een polsspalk om de pijn te verminderen en de knijpkracht te vergroten. Er is echter geen verschil tussen beide behandelmethoden in afname van slaapproblemen en verbetering van de zenuwgeleiding.
Bijwerkingen
Bijwerkingen zijn niet gerapporteerd.
Conclusie
Er zijn aanwijzingen dat yoga oefeningen effectiever zijn dan een polsspalk bij carpaal tunnel syndroom om afname van pijn en zwakheid te verminderen.
terug naar overzicht



De effectiviteit van orale medicatie bij carpaal tunnel syndroom: pyridoxine
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Een tekort aan pyridoxine (vitamine B6) zou het carpaal tunnel syndroom kunnen veroorzaken. Het innemen van pyridoxine supplementen dient het tekort aan pyridoxine te herstellen. Volgens andere onderzoekers zou de positieve reactie op pyridoxine bij mensen met het carpaal tunnel syndroom te maken hebben met het herstel van een niet herkende perifere neuropathie (gewoonlijk geassocieerd met suikerziekte). Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van pyridoxine bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op twee systematische reviews (Gerritsen et al., 2002 en O'Conner et al., 2003).
Bewijs
Eén studie van kleine omvang, opgenomen in beide reviews, vond geen verschil tussen pyridoxine en een placebo na twaalf weken met betrekking tot pijn die 's nachts aanwezig is, gevoelloosheid en tintelingen.
Er is beperkt bewijs dat pyridoxine niet effectiever is dan placebo.
Bijwerkingen
Mogelijke bijwerkingen van pyridoxine zijn gevoelloosheid, paresthesieën en een onstabiele manier van lopen (Canadian Pharmacists Association, 2000).
Conclusie
Er zijn aanwijzingen dat pyridoxine niet effectief is bij het carpaal tunnel syndroom.
terug naar overzicht


De effectiviteit van oefentherapie bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
De belangrijkste oorzaak van het carpaal tunnel syndroom is de beknelling van de nervus medianus. De beknelling kan soms veroorzaakt worden door een afwijking van de pezen van de vingerflexoren. De veronderstelling is dat het uitvoeren van specifieke oefeningen de afwijking corrigeert, de bloedcirculatie bevordert en de druk in de carpale tunnel reduceert. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van oefeningen bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op één gerandomiseerde studie (Akalin et al., 2002).
Bewijs
De studie vergeleek oefeningen plus een neutrale polsspalk met alleen een neutrale polsspalk. De studie vond geen verschil in afname van pijn, gevoelloosheid en tintelingen en geen verschil in verbetering van de knijpkracht en van het functioneren van de hand na acht weken.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is beperkt bewijs dat oefeningen als behandeling van het carpaal tunnel syndroom niet effectief zijn op korte termijn.
Bijwerkingen
De studie rapporteerde geen bijwerkingen.
Conclusie
Er zijn aanwijzingen dat oefeningen niet effectief zijn op korte termijn bij het carpaal tunnel syndroom.
terug naar overzicht


De effectiviteit van magneettherapie bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Als gevolg van een ontsteking kan oedeem ontstaan in de carpale tunnel, waardoor de nervus medianus bekneld raakt. De veronderstelling is dat magneettherapie de bloedcirculatie in de huid, in het onderhuidse weefsel en in de spieren en banden verhoogt, hierdoor neemt het oedeem af. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van magneettherapie bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op één systematische review (O'Conner et al., 2003).
Bewijs
Eén studie van kleine omvang (n=30 patiënten), opgenomen in het systematische review, vergeleek magneettherapie met een placebo behandeling. De studie vond geen verschil in afname van pijn direct na de behandeling en na twee weken.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is dus beperkt bewijs dat magneettherapie niet effectief is.
Bijwerkingen
Geen bijwerkingen gerapporteerd.
Conclusie
Er zijn aanwijzingen dat magneettherapie niet effectief is op korte termijn bij het carpaal tunnel syndroom.
terug naar overzicht

De effectiviteit van manuele therapie bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Er is tot nu toe weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van manuele therapie bij carpaal tunnel syndroom. De enige beschikbare studie beschrijft twee verschillende technieken. De eerste techniek is het mobiliseren van het perifere zenuwstelsel met behulp van zenuwrektesten en provocatietesten. Mobilisatie zou de druk, die aanwezig is in de zenuw, kunnen reduceren, waardoor de bloedcirculatie naar de zenuw verbetert. De tweede techniek is het mobiliseren van de handwortelbeentjes. Het mobiliseren zou zorgen voor verlenging van het dwarse carpale ligament, wat kan resulteren in drukvermindering op de nervus medianus in de carpale tunnel. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van manuele therapie bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op één systematische review (O'Conner et al., 2003).
Bewijs
De systematische review bevatte één studie die mobilisatie van het perifere zenuwstelsel, mobilisatie van de handwortelbeentjes en geen behandeling met elkaar vergeleek. Het review concludeerde op basis van het onderzoek dat mobilisatie van het perifere zenuwstelsel en mobilisatie van de handwortelbeenderen niet effectiever waren dan geen behandeling met betrekking tot pijn, verbetering van het functioneren van de hand en actief bewegen van de pols na drie weken behandeling. Ook tussen de twee mobilisatietechnieken bestond geen verschil.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is beperkt bewijs dat mobilisatie van het perifere zenuwstelsel en het mobiliseren van de handwortelbeenderen niet effectief zijn bij het carpaal tunnel syndroom.
Bijwerkingen
Bijwerkingen zijn niet gerapporteerd in de studie.
Conclusie
Er zijn aanwijzingen dat manuele therapie niet effectief is op korte termijn bij het carpaal tunnel syndroom.
terug naar overzicht


De effectiviteit van orale medicatie bij carpaal tunnel syndroom: NSAID
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Peesontsteking draagt mogelijk bij aan de beknelling van de nervus medianus in de carpale tunnel, de oorzaak van het carpaal tunnel syndroom. NSAID's zorgen voor pijnverlichting en onderdrukken de ontstekingsreactie. Een grote groep medicijnen zoals ibuprofen en diclofenac behoort tot de NSAID's (non-steroidal anti-inflammatory drugs). De oudere NSAID's hebben bijwerkingen op het maagslijmvlies. Een nieuwe groep van NSAID's, de zogenaamde COX-2-remmers, heeft veel minder bijwerkingen op het maagslijmvlies. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van NSAID's bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op twee systematische reviews (Gerritsen et al., 2002 en O'Conner et al., 2003).
Bewijs
NSAID's versus placebo, diuretica en orale corticosteroïden: Eén studie, in beide reviews opgenomen, vergeleek tenoxicam met een diureticum, een orale corticosteroïd en een placebo. De studie vond geen verschil na twee en vier weken in afname van pijn, gevoelloosheid, paresthesieën en slapeloosheid en geen verschil in toename van de knijpkracht bij tenoxicam ten opzichte van een placebo. De studie vond ook geen verschil tussen de NSAID (tenoxicam) en de diureticum op korte termijn. De NSAID was minder effectief op korte termijn dan het orale corticosteroïd preparaat.
NSAID versus andere behandelmethoden: Eén studie, in beide reviews opgenomen, vergeleek ibuprofen plus polsspalk met manipulatie van de bovenste extremiteiten (chiropractie), ultrageluid therapie en een polsspalk die alleen 's nachts werd gedragen. Het onderzoek vond geen verschil in afname van gevoelloosheid en pijn en verbetering van functies van de hand en de zenuwgeleiding na negen weken.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is matig bewijs dat NSAID's op korte termijn niet effectiever zijn dan andere behandelmethoden. De effectiviteit op lange termijn is niet onderzocht.
Bijwerkingen
De bijwerkingen van NSAID's (in het bijzonder bij hoge doseringen en bij ouderen) kunnen ernstig zijn. Gastrointestinale bijwerkingen komen bij ongeveer 10% van de mensen voor. Onder de klassieke NSAID's hebben ibuprofen, diclofenac en naproxen de laagste incidentie van gastrointestinale complicaties.
Conclusie
NSAID's zijn waarschijnlijk niet effectief bij het carpaal tunnel syndroom op korte termijn. Het is onbekend wat de effectiviteit op lange termijn is, omdat dit niet is onderzocht.
terug naar overzicht



De effectiviteit van orale medicatie bij carpaal tunnel syndroom: diuretica
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Diuretica, zoals trichloormethiazide en bendrofluazide, zijn medicijnen die zorgen voor het reduceren van oedeem. Oedeem kan ontstaan bij ontsteking en komt meer voor tijdens zwangerschap. Peesontsteking en oedeemvorming dragen mogelijk bij aan de beknelling van de nervus medianus in de carpale tunnel. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van diuretica bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op twee systematische reviews (Gerritsen et al., 2002 en O'Conner et al., 2003).
Bewijs
Beide reviews includeerden één studie waarin een diureticum werd vergeleken met een NSAID, een orale corticosteroïd en placebo en één studie waarin een diureticum werd vergeleken met placebo. Beide studies vonden na vier weken geen verschil in afname van pijn, gevoelloosheid, paresthesieën en slaapproblemen en geen verschil in toename van de knijpkracht in vergelijking met placebo. De eerste studie vond ook geen verschil in afname van bovenstaande symptomen tussen het diureticum en de NSAID bij het carpaal tunnel syndroom. Het orale corticosteroïd preparaat was effectiever dan het diureticum.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is sterk bewijs dat diuretica niet effectief zijn op korte termijn. Beperkt bewijs is er dat er geen verschil is in effectiviteit op korte termijn met NSAID's en dat diuretica minder effectief zijn dan orale corticosteroïden. Het effect op lange termijn is niet onderzocht.
Bijwerkingen
Er zijn geen ernstige bijwerkingen gerapporteerd.
Conclusie
Diuretica zijn op korte termijn niet effectief bij het carpaal tunnel syndroom.
terug naar overzicht


De effectiviteit van postoperatieve behandeling met een polsspalk bij carpaal tunnel syndroom
Dinsdag 30 maart, 2004


Inleiding
Het dragen van een polsspalk na een operatie bij het carpaal tunnel syndroom wordt aanbevolen om complicaties te voorkomen, zoals verklevingen, subluxatie van de nervus medianus of vast gaan zitten van de nervus medianus in het litteken en opengaan van de wond. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van postoperatieve behandeling met een spalk bij het carpaal tunnel syndroom is gebaseerd op drie gerandomiseerde studies (Bury et al., 1995, Cook et al., 1995 en Finsen et al., 1999).
Bewijs
Eén studie vergeleek het dragen van een polsspalk gedurende vier weken na een operatie met het advies om de aangedane pols te bewegen. Na zes weken en zes maanden was er geen verschil tussen beide postoperatieve behandelingen in afname van pijn en gevoeligheid van het litteken en geen verschil in toename van de knijpkracht.
Twee studies vergeleken het dragen van een polsspalk gedurende twee weken na de operatie met geen behandeling na de operatie. Eén studie vond geen verschil tussen beiden met betrekking tot toename van de knijpkracht, de algemene tevredenheid en de bewegingsuitslag van de pols. De tweede studie vond na twee weken tot één maand dat met het dragen van een polsspalk na de operatie de pijn en gevoeligheid van het litteken minder afnam en de knijpkracht minder toenam dan met geen behandeling na de operatie. Na drie tot zes maanden was er geen verschil meer. Ook was er geen verschil in afname van gevoelloosheid. Bovendien verzuimden mensen die een polsspalk droegen na de operatie langer van het werk.
Samengevat is de mate van bewijs als volgt: Er is sterk bewijs dat het dragen van een polsspalk na een operatie niet effectief is op korte en lange termijn. Er is beperkt bewijs dat mensen die postoperatief een polsspalk dragen, langer verzuimen van het werk.
Bijwerkingen
Er zijn geen ernstige bijwerkingen gerapporteerd. Eén studie rapporteerde toename van pijn en het gevoeliger worden van het litteken na het dragen van een polsspalk voor een maand na de operatie.
Conclusie
Het dragen van een polsspalk na een operatie is niet effectief op zowel korte als lange termijn.
Er zijn aanwijzingen dat mensen zelfs later terugkeerden naar het werk bij postoperatief dragen van een polsspalk.
terug naar overzicht


Samenvatting:



Interventies bij carpaal tunnel syndroom
Het carpaal tunnel syndroom is een neuropathie (zenuwaandoening) veroorzaakt door beknelling van de nervus medianus in de carpale tunnel. Klassieke symptomen zijn gevoelloosheid, tintelingen, brandend gevoel of pijn in tenminste twee van de drie vingers die aangestuurd worden door de nervus medianus.
Het carpaal tunnel syndroom ontstaat bij ongeveer drie procent van de mensen. De aandoening komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Vrouwen hebben de grootste kans op het carpaal tunnel syndroom tussen vijfenveertig en vierenvijftig jaar (samenhangend met de menopauze) en tijdens zwangerschap. De kans op het carpaal tunnel syndroom bij mannen neemt toe met de leeftijd. Oorzaken voor het ontstaan van het carpaal tunnel syndroom zijn vaak moeilijk te identificeren. Aspecifieke peesontsteking draagt mogelijk bij aan de beknelling van de middelste armzenuw. Mogelijke andere oorzaken voor de beknelling van de zenuw zijn: stoornissen die ruimte in beslag nemen, zoals tumoren, hypertrofisch synoviaal weefsel, callusvorming na een fractuur en osteophyten; infecties; reumatoïde artritis; neuropathie geassocieerd met suikerziekte of alcoholisme; stofwisseling (zwangerschap, menopauze, schildklierinsufficiëntie); en familiaire afwijkingen.
Het carpaal tunnel syndroom wordt op uiteenlopende manieren behandeld. In deze samenvatting is het beschikbare wetenschappelijke bewijs voor de effectiviteit van diverse interventies samengebracht.
Mate van wetenschappelijk bewijs
Bronnen: Het wetenschappelijk bewijs is gebaseerd op Clinical Evidence van het British Medical Journal (BMJ) (2003) en op toegevoegde systematische reviews en gerandomiseerde studies (door het Kenniscentrum AKB) van goede kwaliteit uit het jaar 2003. In Clinical Evidence wordt het wetenschappelijk bewijs van veel voorkomende klinische behandelmethoden geëvalueerd. Het bewijs is gebaseerd op goede systematische reviews (van gerandomiseerde studies), eventueel aangevuld met goed opgezette gerandomiseerde studies die zijn verschenen na publicatie van de systematische review. Clinical Evidence levert up to date informatie, omdat het regelmatig wordt bijgewerkt. De laatste update van Clinical Evidence was december 2002. Ter aanvulling op Clinical Evidence zijn er systematische reviews en gerandomiseerde studies, gepubliceerd van januari tot oktober 2003, gezocht in Medline. De gevonden reviews en studies zijn beoordeeld op kwaliteit. Alleen reviews en studies van goede kwaliteit zijn toegevoegd.
Beschikbaar onderzoek: De effectiviteit van de operatieve behandeling van het carpaal tunnel syndroom is veel en goed onderzocht. Met name de effectiviteit van diverse operatietechnieken zijn onderling vergeleken. Naar de conservatieve en medicamenteuze behandelmethoden is relatief weinig onderzoek gedaan.
De mate van bewijs is weergegeven volgens internationale afspraken: er is sterk bewijs als er meerdere studies van goede kwaliteit zijn gevonden; matig als er meerdere studies van minder goede kwalitatief zijn gevonden; beperkt als er één studie is gevonden; tegenstrijdig als er inconsistente bevindingen zijn gevonden in meerdere studies; er is geen bewijs als er geen studies of studies van slechte kwaliteit zijn gevonden. In deze samenvatting en de bijbehorende factsheets is de mate van bewijs vertaald naar de mate van effectiviteit. Een behandelmethode is: effectief of niet effectief als er sterk bewijs is; waarschijnlijk effectief of waarschijnlijk niet effectief als er matig bewijs is; er zijn aanwijzingen voor effectiviteit of ineffectiviteit als er beperkt bewijs is; de effectiviteit is onduidelijk als het bewijs tegenstrijdig is, onbekend als er geen bewijs is.
Effectiviteit van interventies
Medicamenteuze behandeling
Orale corticosteroïden zijn, gedurende de periode dat ze worden ingenomen, waarschijnlijk effectief op korte termijn. Het is onduidelijk of het effect aanhoudt als de inname van orale corticosteroïden stopt, er is daarover tegenstrijdig bewijs. Er zijn aanwijzingen dat lokale injecties met corticosteroïden effectief zijn op korte termijn. Lokale injecties met corticosteroïden zijn waarschijnlijk effectiever dan orale corticosteroïden. Diuretica zijn op korte termijn niet effectief bij het het carpaal tunnel syndroom. NSAID's zijn waarschijnlijk niet effectief. Er zijn aanwijzingen dat pyridoxine niet effectief is en dat orale corticosteroïden effectiever zijn dan NSAID's en diuretica.
Conservatieve behandeling
Er zijn aanwijzingen dat polsspalken effectief zijn op korte termijn bij het carpaal tunnel syndroom. Echter polsspalken zijn waarschijnlijk minder effectief dan een operatie. Op lange termijn zijn er aanwijzingen dat ultrageluid therapie effect heeft. Het is echter onduidelijk of ultrageluid therapie ook op korte termijn effectief is, het wetenschappelijk bewijs is tegenstrijdig. Naar de effectiviteit van overige conservatieve behandelmethoden als laser acupunctuur, manuele therapie, yoga, magneet therapie en oefentherapie is weinig onderzoek gedaan. Uit het beschikbare onderzoek komt naar voren dat er aanwijzingen zijn dat yoga oefeningen en laser acupunctuur een gunstig effect hebben op korte termijn voor enkele symptomen van het carpaal tunnel syndroom en dat magneettherapie, manuele therapie en oefentherapie op korte termijn geen effect hebben.
Operatieve behandeling
In de meeste onderzoeken naar de effectiviteit van operatieve behandeling worden verschillende operatietechnieken onderling vergeleken. Er is geen onderzoek gedaan waarin een operatieve behandeling wordt vergeleken met geen behandeling. Enkele onderzoeken vergeleken operatie met het dragen van een polsspalk. Een operatie is waarschijnlijk effectiever dan een polsspalk bij het carpaal tunnel syndroom. De effectiviteit van een kijkoperatie ten opzichte van een conventionele operatie is onduidelijk, het bewijs is tegenstrijdig. De wijze van incisie bij een operatie heeft geen invloed op de effectiviteit daarvan. Toevoegingen aan de conventionele operatie, als het doorsnijden van het omhulsel van de zenuw (neurolyse), is niet effectief bij het carpaal tunnel syndroom. Er zijn aanwijzingen dat ook het losmaken van het omliggende weefsel als extra behandeling bij de conventionele operatie geen invloed heeft op de effectiviteit.
Postoperatieve behandeling
Het dragen van een polsspalk na een operatie is niet effectief op zowel korte als lange termijn. Mensen keerden zelfs later terug naar het werk.
Conclusies
Er is een grote verscheidenheid aan interventies voor de behandeling van het carpaal tunnel syndroom. Het meeste onderzoek is gedaan naar verschillende operatietechnieken. Een operatie is waarschijnlijk de meest effectieve behandeling bij het carpaal tunnel syndroom, ongeacht de operatietechniek die wordt gebruikt. De meeste medicamenteuze behandeling zijn niet effectief. Orale corticosteroïden zijn waarschijnlijk effectief en er zijn aanwijzingen dat ook een lokale injectie van corticosteroïden effectief is. Beiden bieden echter alleen een oplossing voor de korte termijn.
Er is slechts weinig onderzoek uitgevoerd naar de meeste conservatieve behandelingen. Alleen voor het dragen van een polsspalk bestaan er aanwijzingen voor effecten op korte termijn. Een operatie is echter waarschijnlijk effectiever dan het dragen van een polsspalk. Na een operatie is het dragen van een polsspalk niet effectief.
Aanbevelingen voor de praktijk
Op basis van het beschikbare wetenschappelijke bewijs kunnen orale corticosteroïden, lokale injecties van corticosteroïden en polsspalken worden aanbevolen voor de korte termijn bij mensen met het carpaal tunnel syndroom. Houd rekening met het feit dat overmatig gebruik van orale corticosteroïden ernstige bijwerkingen kan hebben. Een operatie is waarschijnlijk effectiever dan het dragen van een polsspalk, maar is ingrijpender. Een operatie kan dus een volgende stap zijn als het dragen van een polsspalk niet tot de gewenste resultaten leidt. Behandeling met ultrageluid zou op lange termijn ook effect kunnen hebben bij mensen met het carpaal tunnel syndroom. Het dragen van een polsspalk als postoperatieve zorg is niet aan te raden.
Bron: Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Klachten Bewegingsapparaat, onderdeel van het
Erasmus MC te Rotterdam
terug naar overzicht