Leven met
een neurostimulator
V. Hoe
weet ik of neurostimulatie bij mij werkt?
A. Uw arts zal een
proefstimulatieonderzoek uitvoeren, waarmee kan worden bepaald of
neurostimulatie uw pijn zal verlichten. De neurostimulatietest kan poliklinisch
worden uitgevoerd, maar u kunt ook kort in het ziekenhuis worden opgenomen. U
wordt lokaal verdoofd en daarna brengt uw arts voorzichtig een geleidingsdraad
in via een naald halverwege uw rug. Deze geleidingsdraad wordt aangesloten op
een extern proefstimulatiesysteem waarmee uw arts de stimulatie kan aanpassen.
Tijdens het proefstimulatieonderzoek stelt uw arts u vragen over de plaats en
intensiteit van de stimulatie. Dit wordt herhaald tot uw arts de beste plek voor
stimulatie heeft gevonden om uw pijn te verminderen. Mensen die tijdens het
proefstimulatieonderzoek niet voldoende pijnverlichting ervaren, krijgen geen
volledig systeem ingebracht als onderdeel van hun pijnbehandeling. Uw arts zal
ook een psychologische test uitvoeren. Aangezien bij chronische pijn zowel uw
geest als uw lichaam een rol spelen, is het zeer belangrijk te bepalen of er
eventuele psychologische aspecten van de pijn moeten worden
behandeld.
V. Zal mijn pijn door neurostimulatie
helemaal verdwijnen?
A. Neurostimulatie neemt niet de bron van de
pijn weg, dus zal de mate van pijnverlichting van persoon tot persoon variëren.
Het proefstimulatieonderzoek (zoals hierboven beschreven) helpt uw arts te
bepalen of neurostimulatie bij u effectief zal zijn. Voor neurostimulatie is
betrokkenheid om de pijn onder controle te krijgen noodzakelijk. Het leren
bedienen van de neurostimulatieapparatuur en het volgen van andere behandelingen
als fysiotherapie dragen bij aan het succes ervan.
V. Hoe voelt neurostimulatie?
A. Hoe
neurostimulatie aanvoelt, varieert van persoon tot persoon, maar de meeste
mensen omschrijven het als een aangenaam tintelend gevoel in het pijngebied. Uw
arts noemt deze tintelingen wel eens 'paresthesie'.
V.
Is neurostimulatie veilig?
A. Klinisch onderzoek heeft aangetoond dat de kleine elektrische pulsen van
het neurostimulatiesysteem veilig zijn en geen schade aan het zenuwstelsel toebrengen.
Zo is uit wetenschappelijk onderzoek ook gebleken dat de materialen van de geïmplanteerde
onderdelen eveneens veilig zijn.
V.
Gaat neurostimulatie gepaard met eventuele bijwerkingen of complicaties?
A. Bijwerkingen en complicaties komen zelden voor bij neurostimulatie; ze treden
slechts bij een klein aantal patiënten op. Voor neurostimulatie is echter wel
een operatieve ingreep noodzakelijk en zoals bij elke operatie is hier enig
risico aan verbonden. De risico's zijn o.a. infectie, bloedingen en pijn op
de inbrengplaats. Anders dan bij het gebruik van sommige geneesmiddelen voor
pijnbestrijding, veroorzaakt neurostimulatie geen slaperigheid, verwardheid
of misselijkheid. De meest voorkomende ongewenste gebeurtenissen die kunnen
optreden met het neurostimulatiesysteem zelf zijn onder meer: geen stimulatie
(wat leidt tot wegvallen van de pijnverlichting) als gevolg van verschuiving
van de geleidingsdraad of een andere oorzaak, onderbrekingen van de stimulatie,
stimulatie op de verkeerde plaats, onaangename stimulatie (door sommige patiënten
beschreven als schokken), problemen met het programmeerapparaat of verhoging
van de drempel (d.w.z. dat de instellingen voor neurostimulatie moeten worden
verhoogd om dezelfde pijnverlichting te bereiken). Vraag uw arts naar de mogelijke
bijwerkingen van neurostimulatie.
V. Heeft u last van het systeem, en zien anderen er iets
van?
A. Het systeem maakt geen geluid. De meeste mensen zeggen dat het niet ongemakkelijk
voelt of beperkingen met zich meebrengt en dat het hun bewegingen niet in de
weg zit. Het is onwaarschijnlijk dat de neurostimulator onder uw kleding zichtbaar
is.
V.
Treden er veranderingen op in het gevoel?
A. Aangezien neurostimulatie positioneel is, kan het zijn dat sommige patiënten
meer veranderingen waarnemen dan anderen. Over het algemeen blijft het gevoel
van stimulatie echter constant. Sommige mensen merken dat het gevoel anders
is bij plotselinge bewegingen of houdingsveranderingen. Veranderingen in stimulatie
treden vaker op tijdens de eerste weken na de operatieve ingreep.
V. Hoe weet ik wanneer mijn neurostimulator moet worden
vervangen?
A. Uw arts kan tijdens regelmatig geplande vervolgcontroles de status van de
batterij van uw neurostimulator controleren. Wanneer het tijd is om uw neurostimulator
te laten vervangen, verwijdert uw arts het apparaat door middel van een kleine
chirurgische ingreep en vervangt het door een nieuw apparaat.
V. Welke veiligheidsmaatregelen moet ik nemen?
A. U kunt veilig de meest gebruikte huishoudelijke apparaten bedienen zoals
magnetrons, televisies, radio's, afstandsbedieningen en videospelen. Het systeem
kan echter wel worden beïnvloed door magneten. Daarom moet u langdurige blootstelling
aan inbraakdetectoren, detectiepoortjes op bijv. luchthavens, grote stereoluidsprekers
met magneten, hoogspanningskabels en transformatorhuisjes en stroomgeneratoren
mijden. Daarnaast kunnen verschillende medische procedures en apparaten het
functioneren van het systeem beïnvloeden. Dit zijn o.a. Magnetic Resonance Imaging
(MRI)-scanapparatuur, lithotripsie, defibrillatoren, diathermie en bestralingsbehandeling.
Verder kan de werking van een pacemaker beïnvloed worden door de neurostimulator,
en moet bij het programmeren van beide apparaten worden gelet op onderlinge
interactie. Daarom moet u uw zorgverleners altijd laten weten dat er bij u een
neurostimulatiesysteem is geïmplanteerd.
V.
Zijn er speciale instructies voor patiënten die neurostimulatie krijgen?
A. Volg altijd nauwgezet de instructies van uw arts op over de juiste lichaamshouding,
het tillen, draaien, bukken, strekken en de hoeveelheid activiteiten om problemen
zoveel mogelijk te beperken. Aanbevolen wordt om de eerste 6-8 weken na de implantatie
niet extreem te strekken of draaien. Hierdoor kan de geleidingsdraad op zijn
plaats gaan vastzitten. Het is belangrijk dat u naar alle vervolgcontroles komt.
V.
Wanneer moet ik mijn arts raadplegen over mijn neurostimulatiesysteem?
A. Raadpleeg uw arts als een van de volgende gebeurtenissen zich voordoet: u
hebt meer of ongebruikelijke pijn, u merkt ongewone veranderingen op in de kwaliteit
van de stimulatie, u merkt niets van de stimulatie, u voert de stimulatie vaker
op dan anders, of het stimulatiepatroon verandert.