Werkzaamheid reguliere medicijnen
Het overgrote deel van de geneesmiddelen
werkt bij slechts 30 tot 50 procent van de mensen. Reden daarvoor is dat veel
mensen niet het gemiddelde lichaam hebben waarvoor de medicijnen worden ontwikkeld.
Onafhankelijke onderzoekers wisten dat allang, maar nu geeft ook topman Allen
Roses van de Britse farmaceut GlaxoSmithKline het toe.
Slikken en toch stikken
Medicijnen verrassend ineffectief
Het waren ontnuchterende feiten die de Britse geneticus
Allen Roses deze week in een interview met The Independent opsomde. Zo zei hij
becijferd te hebben dat medicijnen tegen Alzheimer maar bij een derde van de
patiënten effect heeft. Verder zou slechts een kwart van de kankerpatiënten
baat hebben bij chemotherapie. Middelen tegen jicht, migraine en botontkalking
zijn in de helft van de gevallen werkzaam. Verbazend is ook de effectiviteit
van de veelvuldig geslikte antidepressiva, een van de absolute farmaceutische
toppers van de laatste jaren. Minder dan vijftig procent van de patiënten
heeft daarbij baat, aldus Roses.
De opmerkelijke uitlatingen van de topman van het farmaceutische
bedrijf over de eigen koopwaar worden ondersteund door andere deskundigen in
de medische wereld. In 1999 wees de Britse geneticus Peter Goodfellow in Amsterdam
tijdens een lezing al op de slechte werking van medicijnen. "Als je honderd
mensen een bepaald medicijn geeft, kun je grofweg stellen dat er maar dertig
goed op zullen reageren en er baat bij zullen hebben; dertig andere mensen reageren
er niet op en een even grote groep gebruikt het middel niet eens. Bij de resterende
tien personen werkt het medicijn averechts en in het ergste geval kunnen mensen
uit deze groep daardoor zelfs overlijden," aldus Goodfellow.
De voorzitter van het Nederlandse College ter beoordeling
van Geneesmiddelen F. Lekkerkerk vindt de cijfers van Roses hier en daar zelfs
nog aan de optimistische kant. Geneesmiddelen tegen Alzheimer zouden bijvoorbeeld
maar in 4 tot 12 procent van de gevallen werkzaam zijn. Bij antidepressiva ligt
dat percentage op 25 procent. Toch benadrukt Lekkerkerk dat het slikken ervan
verstandig is. "Ze zouden immers ook wél kunnen werken."
De reden van de lage effectiviteit is eenvoudig: mensen
verschillen. De reacties van patiënten op een medicijn lopen van individu
tot individu zo uiteen, dat een middel dat bij de een aanslaat, bij de ander
niets doet of alleen nare bijwerkingen veroorzaakt. Dat kun je niet van tevoren
bepalen.
Onderzoek naar de werkzaamheid van geneesmiddelen wordt
namelijk altijd gedaan met grote groepen proefpatiënten. Het resultaat
van het onderzoek is dus altijd afgestemd op een gemiddelde patiënt, terwijl
de meerderheid van de mensen geen gemiddeld lichaam heeft. De tegenvallende
werkzaamheid is dus een gevolg van de manier waarop het farmaceutisch onderzoek
wordt aangepakt. Het individu verdwijnt daarbij uit het zicht.
Saillant is dat de moderne wetenschap hiermee een thema
aanroert dat in verschillende traditionele geneeswijzen - de Chinese, maar ook
de oude Europese - altijd een centrale rol heeft gespeeld. Zo stemt een Chinese
arts de kruidenmengsels die hij voorschrijft af op de individuele gesteldheid
van de patiënt. Wetenschappelijke onderzoekers hebben altijd zeer wantrouwig
gestaan tegenover deze "holistische" benadering, die de patiënt
als een uniek individu ziet.
Ook de moderne geneeskunde wil "holistischer"
gaan werken. Allen Roses, bekend geworden als ontdekker van een van de genen
die betrokken zijn bij de ziekte van Alzheimer, pleit namelijk net als Goodfellow
voor de ontwikkeling van een nieuw vakgebied: de farmacogenetica. Het idee van
deze aanpak - ook wel "geneeskunde op maat" genoemd - is dat het erfelijk
materiaal van een
individu wordt gebruikt om vast te stellen op welke medicijnen hij goed zal
reageren.
Daarvoor moeten de zogeheten SNP's ('Single Nucleotide
Polymorphisms') in kaart worden gebracht. Dit zijn de eenvoudigste variaties
van het genetische materiaal die een lichamelijk verschil tussen individuen
kunnen veroorzaken.
Als alle SNP's (spreek uit: 'snips') bekend zijn, moet de huisarts met een eenvoudige
DNA-test vaststellen welk individu baat heeft bij welk middel.
GlaxoSmithKline en verschillende biotechnologische bedrijven
hebben inmiddels al stevig geïnvesteerd in het snips-onderzoek. Maar het
zal, zo denken de betrokken onderzoekers, nog jaren duren voordat het komt tot
echte snips-kaarten: duidelijke, directe verbanden tussen genetische verschillen
en de effectiviteit van medicijnen.
Zo'n ontwikkeling kan op den duur overigens wel leiden
tot vreemde taferelen in de spreekkamer. Want wat kan de patiënt met een
niet-gemiddeld lichaam straks te horen krijgen? "Sorry hoor, maar voor
iemand met zoveel vreemde snips, daar hebben we geen pillen voor."
woensdag 10 december 2003
Oscar Hofman, Noorderlicht