Inleiding
Voor hun bescherming heeft de natuur de hersenen opgeborgen in de schedel en het ruggenmerg in de wervelkolom. Door deze goed beschutte positie zijn ze echter ook weinig toegankelijk voor de behandelende arts, die wil weten wat er precies aan mankeert. Vroeger was de arts alleen aangewezen op zijn lichamelijk neurologische onderzoek, dat hem op grond van zijn kennis kon aangeven waar de aandoening waarschijnlijk uit bestond en waar de afwijking ongeveer gelegen was. Maar tegenwoordig staan aan de arts de beeldvormende technieken ter beschikking, zoals eerder al de Röntgentechnieken en nu ook de CT-scan en de MRI, om de afwijking in een beeld zichtbaar te maken. Hij is nu hierdoor beter geïnformeerd over de aard en de plaats van de afwijking, die hij moet weten voor de behandeling.
Myelografie
Een van de nadelen van het "gewone" Röntgenonderzoek
is dat de z.g. weke delen (alles wat geen bot is) er niet goed op te zien zijn.
Een van de manieren om dit te verbeteren is het inbrengen van een contrastmiddel,
waarin het te onderzoeken lichaamsdeel wordt uitgespaard. Een van de eerste
contrastonderzoeken was het onderzoek van de bloedvaten of angiografie.
Al spoedig werd de contrastmethode ook toegepast om andere lichaamsholten zichtbaar te maken. Op het gebied van de neurochirurgie is dat de liquorruimte van de wervelkolom, de ruimte rond het ruggenmerg waarin zich het hersenvocht (liquor) bevindt. Bij deze myelografie (myelum = ruggenmerg) wordt de liquorruimte als een witte kolom afgebeeld, waarin het ruggenmerg en de zenuwwortels er als zwarte uitsparingen in te zien zijn. De techniek wordt vooral gebruikt voor het afbeelden van tumoren van het ruggenmerg maar ook van de zenuwwortels als deze door een hernia worden bekneld, deze toepassing wordt daarom ook wel caudografie genoemd.