Financiële en sociale situatie van de invaliden in België

Voet bij stuk
5 vóór twaalf (ziekenzorg CM)

In Vlaanderen heeft Ziekenzorg CM met een duizendtal
chronisch zieke mensen
overlegd en voorstellen gedaan
omtrent het inkomen van mensen
die "op invaliditeit" werden geplaatst.
Het waren goede voorstellen.
Voorstellen die vooral steunen op de solidariteit
met hen die het meest getroffen worden.
Deze voorstellen werden bevestigd en goedgekeurd
door de Raad van Bestuur van de Christelijke Mutualiteit.
Voor deze voorstellen hebben wij
met velen betoogd te Brussel.
Een breed front van sociale organisaties
ondersteunden op zondag 20 mei 2001 deze manifestatie.
Met beloften over opvolging
verdere bespreking in "een ronde tafel" met alle partners
trokken we huiswaarts.
We zijn nu, haast dag op dag,
8 maanden verder.
We staan nog altijd even ver.
Daarom willen we persoonlijk uw aandacht
vragen voor onze drie prioritaire eisen.
Niet meer dan drie.
Maar ze zijn wel levensnoodzakelijk.
Omdat zoals de bijgevoegde samenvatting
van een onderzoek gevoerd door LCM
duidelijk maakt dat alleenstaanden en
invalide gezinshoofden zonder partnerinkomen
bestaansonzeker zijn.
En dit is niet houdbaar.
Daarom houdt Ziekenzorg CM
na 8 maanden
voet bij stuk.

Drie meest prioritaire eisen
1. Uitkeringen met de garantie van een minimale bestaanszekerheid voor alleenstaanden en gezinshoofden.
D.w.z. een minimumstijging met 20 %, dit maakt :
van 29.000 fr. tot 35.000 fr. voor alleenstaanden
van 36.000 fr. tot 43.000 fr. voor gezinshoofden met beperkt bijkomend partnerinkomen
van 36.000 fr. tot 50.000 fr. voor gezinshoofden zonder partnerinkomen.
2. Verhoging van het vergoedingspercentage voor alleenstaanden van 45 % naar minimaal 50 % van het vroeger loon.
3. Verhoging van het toegelaten inkomen van de partner in gezinnen
met een invalide gezinshoofd van 24.178 fr. tot 30.928 fr. zoals voor sommige werklozen, of tot het minimumloon begrensd op 42.000 fr.

Financiële en sociale situatie van de invaliden in België
Enquete bij 413 invaliden van de CM

1. Gevolgde methodologie
De enquête werd uitgevoerd in de maanden mei en juni 2001. De enquête zelf werd bij de ondervraagde persoon thuis gehouden en gebeurde via interview. Het zijn de medewerkers van de sociale diensten van de CM die contact hebben opgenomen met deze (willekeurig geselecteerde) personen en, met hun akkoord, de interviews hebben afgenomen. Elke CM had een te realiseren quotum enquêtes zodat het hele territorium bestreken werd.
De enquête heeft betrekking op de sociale situatie van de bevraagde personen, de financiële situatie en de uitgaven van de gezinnen waarvan ze deel uitmaken, de situaties van bestaansonzekerheid waaraan deze gezinnen het hoofd moeten bieden, hun mate van afhankelijkheid van anderen en hun visie of mogelijkheden inzake een eventuele hertewerkstelling.
Hoe betrouwbaar zijn de gegevens die tijdens deze interviews verzameld werden ? De enquêteurs die deze opdracht uitvoerden, hebben de gewoonte dit soort vragen te stellen (over inkomsten, levensstijl, …). Via de pertinente commentaren van de enquêteurs en op basis van de consistentie van de verkregen informatie, kunnen we ons een nauwkeurig beeld vormen van de vastgestelde sociale situaties. Bovendien hadden de enquêteurs in 87% van de gevallen volledige of gedeeltelijke toegang tot de officiële documenten, de facturen van de gezinnen.

2. Profiel van de bevraagde invaliden en hun gezin
2.1. Bij de invaliden die aan de enquête deelnamen, bevonden zich evenveel mannen als vrouwen. 68% van hen zijn tussen 35 en 54 jaar oud.
2.2. De bevraagde personen behoren tot verschillende gezinstypes. We hebben aan de invalide personen een precieze omschrijving van hun gezin gevraagd (in de zin van een economische eenheid waar alle uitgaven en inkomsten van de gezinsleden samengebracht worden - idee: "gemeenschappelijke pot"). Dit is de onderverdeling van de bevraagde personen op basis van de samenstelling van hun gezin:
Groep
Samenstelling v/h gezin en kenmerken
Gemiddeld aantal personen in het gezin

Aantal
gezinnen

Groep 1
Invaliden die samenwonen met een eventuele partner en/of andere familieleden maar GEEN KINDEREN TEN LASTE
2
168 =(40,7 %)
Groep 2
Invaliden met een eventuele partner en/of andere familieleden PLUS KINDEREN DIE FINANCIEEL TEN LASTE ZIJN
4
106 =(25,7 %)
Groep 3
Allenstaande invaliden (42% vanhen zijn feitelijk gescheiden of uit de echt gescheiden)
1
108 =(26,2 %)
Groep 4
Invaliden die enkel samenwonen met kinderen die financieel te laste zijn maar zonder partner of andere familieleden, (87% van hen zijn vrouwen die feitelijk of uit de echt gescheiden zijn)
3
31 =(7,5 %)

2.3. Als andere kenmerken van de invaliden van onze enquête onthouden we dat we geconfronteerd werden met:
- weinig situaties van afhankelijkheid (amper 16 invaliden op de 413 kenden een gevoelig tot groot verlies aan autonomie);
- maar wel met veel invaliden die de verhoogde tegemoetkoming van de ziekteverzekering genieten.
Groep Alle gezinnen Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4
Aandeel invaliden met verhoogde tegemoetkoming
43 %
29%
20%
82 %
68 %

3. Het beschikbare inkomen van deze gezinnen
3.1. Er is natuurlijk de invaliditeitsvergoeding. Maar naast deze vergoeding lopen de beschikbare inkomstenbronnen uiteen volgens het gezinstype. Hieronder vermelden we de voornaamste bronnen van inkomsten die werden opgegeven. (De absolute cijfers hebben betrekking op het aantal gezinnen waar de omschreven situatie zich voordoet).
 
   
Beschikt de invalide persoon over bijkomende inkomsten naast de vergoeding?
Groep 1
Ja: 54
- Inkomsten van toegelaten werk (29% v/d gevallen)
-Gehandicaptenuitkering (31% v/d gevallen)
-Rente voor beroepsziekte (21 % v/d gevallen)
-Inkomsten v/e privé-verzekering ( 14% v/d gevallen)
-Vergoeding "hulp van derden (14% v/d gevallen
Groep 3
37
- Inkomsten van toegelaten werk (29% v/d gevallen)
-Gehandicaptenuitkering (31% v/d gevallen)
-Rente voor beroepsziekte (21 % v/d gevallen)
-Inkomsten v/e privé-verzekering ( 14% v/d gevallen)
-Vergoeding "hulp van derden (14% v/d gevallen)
Groep 2
80
-Inkomsten van toegelaten werk(14% v/d gevallen)
-Alimentatie (18 % v/d gevallen)
-Kinderbijslag (93% v/d gevallen)
-Studiebeurs (29 % v/d gevallen
Groep 4
31
-Inkomsten van toegelaten werk(14% v/d gevallen)
-Alimentatie (18 % v/d gevallen)
-Kinderbijslag (93% v/d gevallen)
-Studiebeurs (29 % v/d gevallen
Draagt de partner v/d invalide persoon bij aan het gezinsinkomen?
Groep 1
Ja: 111
-Beroepsinkomsten (68 % v/d gevallen)
-een of andere vergoeding(27 % v/d gevallen) vb:Arbeidsongeschiktheid, werkloosheid,arbeidsongeval, beroepsziekte, loopbaanonderbreking.
Groep 2
91
-Beroepsinkomsten (68 % v/d gevallen)
-een of andere vergoeding(27 % v/d gevallen) vb:Arbeidsongeschiktheid, werkloosheid,arbeidsongeval, beroepsziekte, loopbaanonderbreking.
Dragen de inwonende familieleden bij aan het gezinsinkomen?
Groep 1
Ja: 24
- Pensioen (70 % v/d gevallen)
-Inkomsten uit werk (22 % v/d gevallen)
Groep 2
3
- Pensioen (70 % v/d gevallen)
-Inkomsten uit werk (22 % v/d gevallen)

3.2. Al deze verschillende inkomsten vormen de beschikbare middelen die de gezinnen in staat stellen een bepaalde levenskwaliteit te bereiken. We hebben aan de bevraagde personen gevraagd een raming te geven van het totale beschikbare inkomen van hun gezin, d.w.z. de som van alle binnenkomende bedragen:
- de verschillende inkomsten die de invalide persoon zelf ontvangt (zijn vergoeding en mogelijke andere inkomsten);
- plus eventueel de verschillende inkomsten van partner en andere familieleden, die deel uitmaken van het gezin, die hier ook aan bijdragen;
- een raming van het totaal, na aftrek van belastingen en eventuele sociale zekerheidsbijdragen.
De gezinnen van de verschillende groepen beschikken over heel uiteenlopende inkomens. Dit blijkt uit de vergelijking met de mediaan van de opgegeven inkomsten.
 
Mediaan van het maandelijks beschikbaar nettoinkomen
Alle gezinnen samen
55.000 BEF /Maand
Groep 1
60.000
Groep 2
75.000
Groep 3
30.000
Groep 4
50.000
 

De mediaan geeft het inkomensbedrag dat de beschouwde populatie onderverdeelt in twee subpopulaties met een gelijk aantal gezinnen. Als we alle gezinnen van onze enquête samennemen, zien we dus dat 50% van hen over minder dan 55.000 en 50% over meer dan 55.000 BEF / maand beschikt om te leven.
Het zijn de gezinnen van de groepen 3 en 4 die de grootste moeilijkheden hebben op het vlak van inkomen: 50% van de gezinnen van groep 3 hebben minder dan 30.000 BEF / maand om te leven, 50% van de gezinnen van groep 4 hebben minder dan 50.000 BEF / maand om te leven. De gezinnen van groep 1 en vooral van groep 2 hebben meer mogelijkheden qua inkomen, de medianen van deze groepen liggen hoger.

4. Uitgaven

In de enquête is gedetailleerd nagegaan welke uitgaven de bevraagde gezinnen hebben op maandbasis. Onderstaande tabel geeft voor enkele grote posten de gemiddelde uitgaven per gezinstype. Waar mogelijk is een vergelijking gemaakt met cijfers voor de Belgische bevolking.
A. Gezinstype
Gemiddelde maandelijkse uitgaven Belgische bevolking (NIS, 1997-1998)
 
Gemiddelde maandelijkse uitgaven, Onze studie(CM)
 
 
 
 
Alle gezinnen
25 % laagste inkomens
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
huisvesting, energie, water
23.793
16.835
13.474
19.964
10.057
18.153
voeding, huishoudproducten
15.455
8.570
18.580
23.953
8.870
16.972
schoenen en kledij
5.002
1.920
2.209
2.978
764
1.614
Financiële diensten en verzekeringen
4.248
1.847
5.248
5.360
1.844
3.380
belastingen en diverse lokale heffingen
 
 
3.639
4.095
1.010
1.179
onderhoud woning, huishoudartikelen
3.867
1.445
4.640
4.958
2.013
3.278
vervoer en communicatie
12.197
4.551
8.517
11.855
4.492
9.221
vrije tijd, vacanties, cultuur, onderwijs
11.559
5.016
4.567
9.496
2.503
6.813
gezondheidsuitgaven
3.823
2.360
6.136
6.203
4.320
4.686
alle uitgaven
88.458
46.436
67.650
89.562
37.559
66.060
 


5. Risico van armoede of bestaansonzekerheid
In het onderzoek is vanuit verschillende invalshoeken gepeild naar het risico van armoede of bestaansonzekerheid bij de invaliden.
5.1. Verhouding inkomen - uitgaven
Aan de invaliden is gevraagd in welke mate zij kunnen rondkomen met het beschikbaar gezinsinkomen. Onderstaande tabel geeft per gezinstype de verdeling van de antwoorden.
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle gezinnen
B.Zeer moeilijk/moeilijk
49,9 %
55,6 %
72,3 %
80,6 %
57,8 %
Niet moeilijk, maar ook niet gemakkelijk
41,5 %
35,5 %
22 %
16 %
33,5%
Gemakkelijk/zeer gemakkelijk
12,5 %
6,6 %
5,6 %
3,2 %
8,5 %
5.2. Noodzaak om te besparen
Aan de invalide is gevraagd of zijn gezin op bepaalde uitgaven moet besparen. Er is nagegaan in welke mate de gezinnen met een invalide gedwongen worden tot besparingen of in welke mate ze zich om financiële redenen bepaalde zaken moeten ontzeggen.
In onderstaande tabel wordt voor enkele uitgavenposten aangegeven voor welk aandeel van de onderzoekspopulatie op de uitgaven bespaard moet worden of voor wie de uitgaven bijna niet meer of niet meer mogelijk zijn.
Uitgavenposten
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle gezinnen
Reizen
70,3 %
71,7 %
86 %
87 %
76 %
Geschenken
61,3 %
66,1 %
74 %
84 %
67,5 %
Vrije tijd en ontspanning
56,6 %
63,2 %
75 %
84 %
65%
Inrichting en onderhoud woning
49,4 %
60,4 %
75 %
87 %
60,5 %
Schoenen en kledij
53 %
48,1 %
70,5 %
80,5 %
58,5 %
Aankoop van elektrische apparaten
36,9 %
50 %
69,5 %
68 %
51 %
Transport, verplaatsingen
37,1 %
40,6 %
47 %
55 %
42 %
C. Telefoon
35,7 %
41,5 %
48 %
51,5 %
41,5 %
Bril, tandprothesen, hulpmiddelen
36,9 %
25,5 %
50 %
55 %
38,5 %
Verwarming
26,8 %
33 %
37 %
51,5 %
33 %
Voeding
17,9 %
18,9 %
36 %
35,5 %
24,5 %
Hospitalisatieverzekering
15,5 %
18,9 %
40 %
22,5 %
23,5 %
Consultatie bij huisarts of specialist
10,7 %
15,1 %
27 %
32,5 %
17,5 %
Familiale verzekering
9 %
6,6 %
33,3 %
16,2 %
15,2 %

5.3 Andere aanwijzingen van bestaansonzekerheid
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Alle gezinnen
Mogelijkheid tot sparen
18,5 %
29 %
13 %
10 %
19 %
Noodzaak van financiële of andere hulp van familie, vrienden of organisaties
15 %
30 %
54,5 %
48,5 %
31,5 %
Onbetaalde rekeningen
28 %
32 %
41,5 %
48,5 %
34 %


6. Arbeidsongeschiktheid, sociale activiteiten en toekomstperspectieven

6.1. Tewerkstelling
Slechts 10 % van de bevraagde invaliden oefent een beroepsactiviteit uit in het kader van toegelaten arbeid, en dit gemiddeld 16,8 uur per week. Onderstaande tabel toont aan dat de bevraagde invaliden bovendien zeer pessimistisch zijn over een mogelijke werkhervatting in de toekomst. Slechts 3 % geeft zichzelf veel kansen terwijl meer dan de helft zich niet meer in staat acht om ooit het werk te hervatten.
Alle gezinnen
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Geen antwoord
4,8 %
3 %
4,7 %
7,4 %
6,5 %
Veel kansen
3,1 %
1,2 %
6,6 %
3,7 %
0 %
Weinig kansen
7 %
5,4 %
8,5 %
8,3 %
6,5 %
Eerder somber
23,5 %
16,7 %
28,3 %
26,9 %
32, 3 %
Niet meer in staat
52,1 %
66,7 %
42,5 %
41,7 %
41,9 %
Weet niet
9,4 %
7,1 %
9,4 %
12 %
12,9 %
 

Aan de invaliden is ook gevraagd onder welke voorwaarden ze het werk willen hervatten indien hun gezondheidstoestand dit zou toelaten. Uit de antwoorden blijkt dat de invaliden veel belang hechten aan zowel financiële als aan niet-financiële voorwaarden. De invaliden hechten het meest belang aan volgende drie voorwaarden:
- Geen inkomensverlies indien men opnieuw ziek wordt (74 %);
- Werksfeer, werkomstandigheden (62%);
- De aard of de inhoud van het werk (61,5%).


6.2. Sociale activiteiten
In het onderzoek is met enkele vragen gepeild naar de intensiteit van het sociaal leven van de inva-liden. We kunnen concluderen dat vele invaliden over het algemeen weinig sociale contacten heb-ben. Dit wordt deels veroorzaakt door de minder gunstige gezondheid, maar ook door de beperkte financiële middelen waarover men beschikt. Dit heeft tot gevolg dat er een reëel gevaar is van soci-aal isolement. Het wijst er ook op dat de kwaliteit van het leven ook op dit vlak eerder beperkt is.

7. Besluit

Met onze dank aan: Departement R&D : Hervé Avalosse - Hilde Van Winckel - Rebekka Verniest